In de buurttuin staat een bankje. Het bankje stond er al
toen er nog geen buurttuin was maar een basketbalveldje, lang voordat ik hier
woonde, dus ik weet het alleen van buurtbewoners. Het is een echt
gemeentebankje, met een metalen beugel in het midden zodat zwervers er niet op
blijven slapen, iets dat in onze volkswijk met 26 nationaliteiten kennelijk
vaak gebeurt.
Het bankje is populair, zeker met mooi
weer, maar eigenlijk elke dag dat het niet regent, zitten er mensen,
soms een paar, soms wel zeven, hangjongeren, pubermeisjes, Turkse oma’s, vader
met kleine kinderen, verliefde paartjes of blowende boys. De meeste bezoekers
hebben niet in de gaten dat het bankje deel uitmaakt van een buurttuin omdat
het aan de rand staat en vaak vol rommel ligt van de vorige gasten. Een paar
stappen verder lopen ze tussen de planten en bloemen die door ons elke maand
verzorgd worden, maar meestal komen ze daar niet voor. Voor hun is het bankje
een plek waar ze veilig kunnen kletsen, spijbelen, snoepen, blowen of zoenen zonder
dat ze gezien worden vanaf de straat. Dat wij, bewoners van de oude school, op
ze uitkijken zal niet in ze opkomen, de afstand is groot en de raampjes zijn
klein.
De meeste zitters kennen we wel van gezicht, uit de buurt, maar soms zitten er
mensen die van ver komen en toevallig langsfietsen. Ze willen even pauze
houden, gaan zitten om daarna niet meer terug te komen. Of soms juist wel en
dan zien we ze later in de tuin met hun kinderen. Vanuit mijn slaapkamer heb ik
zicht op het bankje en bestudeer ik dagelijks de gebruikers, ik kijk of ik ze
ken, wat ze doen, tot welke categorie ze horen. Ik zou graag een foto van ze
nemen, maar wil ze tegelijkertijd niet storen.
Vandaag kan ik mijn ogen niet afhouden van het jonge stel dat hun lichtgewicht
stadsfietsen achter het bankje heeft geparkeerd en roerloos naast elkaar zit.
Ze kijken elkaar niet aan, spreken niet maar zitten dicht tegen elkaar aan.
Zijn ze boos? Of kijken ze naar iets dat op hun schoot ligt? Waarom zeggen ze
niets? Ik voel me een enorme gluurder en loop weg bij het raam, maar moet even
later toch weer even kijken of ze er nog zitten. Nog steeds even roerloos, de
blik strak naar voor gericht, zij met rode haren, een rokje, niet te kort, zwarte
laarzen. In tweede instantie zijn ze niet heel jong, dertigers misschien, hij
in okergele broek en vlot jasje. Hij leunt een beetje tegen haar aan. En dan
beweegt hij, wrijft met zijn handen over zijn wangen. Het is te ver om zijn
tranen te zien maar het gebaar is onmiskenbaar. Ik schiet vol, kan hun verdriet
hier voelen. Wat zou er gebeurd zijn? Is er iemand overleden, moesten ze er
even uit, op de fiets omdat het zulk lekker weer is? Hebben ze het net
uitgemaakt en is dit hun afscheid? Dan legt hij zijn hoofd op haar schouder en
pakt haar hand. Zij blijft stil zitten.
Ik wil ze graag een kopje thee gaan brengen, ze even troosten, maar ik doe het niet.
Ze zijn zo samen.
Op ons bankje.

